‘Het is positief dat er stappen worden gezet om de participatiewet te verbeteren, maar er is meer nodig. Er zijn bovendien zorgen over een aantal maatregelen’, zegt VCP-voorzitter Nic van Holstein. Volgens de VCP gaan de plannen van minister Schouten om de Participatiewet te verbeteren niet ver genoeg, dat schrijft de VCP in reactie op het wetsvoorstel. Eerder heeft de VCP, samen met andere organisaties, een manifest aangeboden met maatregelen om de Participatiewet fundamenteel te verbeteren.
Mensen met een arbeidsbeperking
Mensen die vanwege een beperking niet een volledige werkweek kunnen werken, zijn aangewezen op de Participatiewet en komen niet meer in aanmerking voor een Wajong-uitkering. Een vrijlatingsregeling van 15 cent biedt volgens de VCP onvoldoende perspectief. Dit betekent dat zij slechts 15 cent van iedere verdiende euro mogen houden. Vanwege de medische urenbeperking zijn zij niet in staat om meer uren te werken en is het in de meeste gevallen niet mogelijk om een inkomen te verkrijgen boven de norm van de Participatiewet, waardoor zij altijd afhankelijk zullen zijn van deze uitkering met alle verplichtingen die daarbij horen. De Participatiewet is bedoeld en ingericht als tijdelijk vangnet, maar voor deze groep is het vanwege de beperking geen tijdelijk vangnet. De VCP pleit dan ook voor een aparte regeling voor deze groep.
Participatieplicht
Met dit wetsvoorstel komen verplichtingen zoals de Taaleis en de tegenprestatie te vervallen, maar wordt een nieuwe generieke verplichting geïntroduceerd, de zogeheten Participatieplicht. De VCP kan zich hier niet in vinden en heeft zorgen over de uitwerking in de praktijk. ‘Dit is een herhaling van zetten. Deze verplichting lijkt opnieuw te zijn ingegeven door wantrouwen en het opleggen van sancties, terwijl mensen juist behoefte hebben aan vertrouwen in combinatie met begeleiding en ondersteuning. Ook zou meer ingezet moeten worden op domeinoverstijgende ondersteuning zodat problemen van mensen worden aangepakt, wat nu vaak een belemmering is om aan het werk te gaan’, zegt Van Holstein. Verder wijst de VCP erop dat gemeenten voldoende middelen moeten hebben om die ondersteuning te kunnen bieden.
Verschillen tussen gemeenten zijn te groot
In de praktijk is te zien dat gemeenten erg verschillend omgaan met toepassen van de regels, bijvoorbeeld als het gaat om toekennen van bijzondere bijstand. In de ene gemeente worden mensen tot een inkomen van 130% sociaal minimum geholpen, in de andere slechts tot 110%. Ook in de ondersteuning zijn er grote verschillen. Dat is nu al een veelgehoord signaal waar verbetering op nodig is. De verschillen zijn nu te groot en leiden tot rechtsonzekerheid. De VCP pleit er dan ook voor om meer landelijke kaders mee te geven zodat de uitvoering dichter bij elkaar wordt gebracht. Verder pleit de VCP voor afschaffing van de vierwekenzoektermijn voor jongeren tot 27 jaar. Door het onthouden van een uitkering is het risico dat jongeren (verder) in de problemen komen en uit beeld verdwijnen.
Verrekenen van inkomsten
Het verrekenen van inkomsten zorgt voor veel problemen en onzekerheid bij mensen. Volgens de VCP moet deeltijdwerk naast de uitkering juist gestimuleerd worden. Dit kan een opstap zijn om zich duurzaam uit de uitkering te werken. De huidige regels zorgen er juist voor dat mensen terughoudend zijn om naast de uitkering aan de slag te gaan vanwege angst voor financiële problemen. De VCP vindt het dan ook positief dat er maatregelen worden genomen om het eenvoudiger en rechtvaardiger te maken voor mensen om naast de uitkering te werken. Het zogeheten bufferbudget is één van de maatregelen en heeft als doel om te zorgen voor een stabiel inkomen en daarmee het werken naast de uitkering te stimuleren. Ook daarvoor is het van belang dat gemeenten financieel in staat zijn om het bufferbudget in te zetten wanneer dat nodig is. De VCP vraagt zich wel af of hiermee de problemen volledig worden opgelost en pleit daarom voor monitoring om de effecten in kaart te brengen.
Lees hier de volledige reactie.